Present Continuous

Test je kennis

Het vormen van de present continuous

De present continuous van een werkwoord bestaat uit twee delen - de tegenwoordige tijd van het werkwoord to be + het tegenwoordig deelwoord van het hoofdwerkwoord.

(De vorm van het hoofdwerkwoord is: stam+ing, bijv. talking, playing, moving, smiling)

Affirmative
Onderwerp + to be + stam+ ing
She is talking.
Ontkennend
Onderwerp + to be + not + base + ing
She is not (isn't) talking
Vragend
to be + subject + base + ing
Is she talking?

Voorbeelden: TO GO, present continuous

Bevestigend Ontkennend Vragend
I am going I am not going Am I going?
You are going You aren't going. Are you going?
He, she, it is going He, she, it isn't going Is he, she, it going?
We are going We aren't going Are we going?
You are going You aren't going Are you going?
They are going They aren't going Are they going?

Let op: alternatieve negatieve samentrekkingen: I'm not going, you're not going, he's not going etc.

Functies van de present continuous

Net als met alle tijden in het Engels is de zienswijze van de spreker net zo belangrijk als de tijd van de handeling of het evenement. Wanneer iemand de present continuous gebruikt, denken ze over iets dat niet beëindigd of onvoltooid is

De present continuous wordt gebruikt:
  • om een handeling te beschrijven die op dit moment aan de gang is: You are using the Internet. You are studying English grammar.
  • om een handeling te beschrijven die tijdens deze tijdsperiode aan de gang is of een trend is: Are you still working for the same company? More and more people are becoming vegetarian.
  • om een handeling of evenement in de toekomst te beschrijven, dat reeds gepland of voorbereid is: We're going on holiday tomorrow. I'm meeting my boyfriend tonight. Are they visiting you next winter?
  • om een tijdelijk evenement of tijdelijke situatie te beschrijven: He usually plays the drums, but he's playing bass guitar tonight. The weather forecast was good, but it's raining at the moment.
  • met "always, forever, constantly", om een voortdurende serie van herhaalde handelingen te beschrijven en te benadrukken: Harry and Sally are always arguing! You're constantly complaining about your mother-in-law!
PAS OP! Sommige werkwoorden worden gewoonlijk niet in de de duratieve vorm gebruikt

Werkwoorden die gewoonlijk niet in de duratieve vorm worden gebruikt

De werkwoorden in de onderstaande lijst worden gewoonlijk in de eenvoudige vorm gebruikt, omdat ze verwijzen naar een toestand, in plaats van naar een handeling of proces.

Zintuigen / Perceptie
  • to feel*
  • to hear
  • to see*
  • to smell
  • to taste
Mening
  • to assume
  • to believe
  • to consider
  • to doubt
  • to feel (= to think)
  • to find (= to consider)
  • to suppose
  • to think*
Geestelijke toestand
  • to forget
  • to imagine
  • to know
  • to mean
  • to notice
  • to recognise
  • to remember
  • to understand
Emoties / wensen
  • to envy
  • to fear
  • to dislike
  • to hate
  • to hope
  • to like
  • to love
  • to mind
  • to prefer
  • to regret
  • to want
  • to wish
Meting
  • to contain
  • to cost
  • to hold
  • to measure
  • to weigh
Overig
  • to look (= lijken)
  • to seem
  • to be (in meeste gevallen)
  • to have (in de betekenis van "bezitten")*
Uitzonderingen

Werkwoorden van perceptie (see, hear, feel, taste, smell) worden vaak gebruikt met can: I can see... Deze werkwoorden kunnen in de duratieve vorm gebruikt worden, maar met een andere betekenis

  • This coat feels nice and warm. (jouw perceptie van de kenmerken van de jas)
  • John's feeling much better now (zijn gezondheid gaat vooruit)
  • She has three dogs and a cat. (bezit)
  • She's having supper. (Ze is aan het eten)
  • I can see Anthony in the garden (perceptie)
  • I'm seeing Anthony later (We zijn van plan elkaar te ontmoeten)
Test je kennis